Ik wist niet beter. Nu wel.
Ik wist niet beter. Nu wel.
Ik was bekend met depressieve episodes. Al sinds ik was begonnen met studeren had ik tijden waarin het leek alsof er een glazen wand stond tussen mij en mijn vaardigheden en mijn gevoelsleven. Ik wist stiekem allang dat ik last had van depressie, maar ik zocht geen hulp. Ik zocht wel naar een verklaring voor mijn stemming en ik wist er altijd een te vinden. Veel te hard gestudeerd, een vriend overleden, mijn vriendinnetje had het uitgemaakt, een agressieve debiel het café uit moeten flikkeren, of de zoveelste escalatie op mijn werk in de gehandicaptenzorg. Maar nu niet. Deze keer had ik echt geen idee waarom. Ik was uitgeluld. Ik werkte op een supergroep. Waanzinnig mooi pand, leuke doelgroep, leuk team, er was in de verste verte niks aan de hand…en ik was doodongelukkig. Mijn emoties spoten alle kanten op en ik liep er bij alsof ik lichamelijk wel aanwezig was, maar mijn geest in een ander gebouw zat.
Bij de huisarts ben ik helemaal leeggelopen. Ik heb zitten janken, zitten foeteren en heel veel grappen zitten maken. Terwijl ik aan het eind van mijn latijn was, bleef de neiging om te doen alsof er niets aan de hand was fier overeind. De huisarts vroeg mij of ik ook gedachten aan zelfdoding had. Getverredemme! Daar voelde ik me even danig in mijn kaarten gekeken. Dat was iets dat ik liever voor mezelf had willen houden. De tranen kwamen uit mijn ogen schieten alsof mijn kop een waterpistool was. Ik verkeerde in een staat van complete zelfverachting. Ik wilde niets liever dan dat er een einde aan mijn leven kwam, maar dan wel graag op een beetje een respectabele manier, zoals een aneurysma in mijn hersenen, of een exotisch virus. Dan konden mensen achteraf er ook geen schande van spreken en ik hoefde niemand de ellende te bezorgen om mij te vinden, of een schuldgevoel te bezorgen. Het was mooi geweest als ik er nu, tegen de huisarts een beetje omheen had kunnen lullen, maar die kans was natuurlijk verkeken doordat de tranen over mijn wangen stroomden. Ja, ik had vaak gedachten aan zelfdoding. Ik had zojuist in zoveel woorden mijn nederlaag toegegeven en toegegeven dat ik de ultieme loser was. Zo voelde dat toen voor mij.
De huisarts stuurde me door naar een psychiater en daar volgde een soortgelijke voorstelling. Toen mijn wervelstorm was gaan liggen vertelde de psychiater dat ik een matige depressie had. Zij nam de symptomen met me door. Snel moe, prikkelbaar, geen concentratie, you name it. Ik herkende ze allemaal. Ze vroeg hoe lang ik daar al last van had. Ja, lekkere boel, ik weet verdomme niet beter. Ik schrok me weer een hoedje. Met terugwerkende kracht werd ik toch bijzonder pissig. De verwijten die ik mezelf had gemaakt over dat ik geen steek vooruit kwam en niks uit mijn handen kreeg. Mijn gebrek aan concentratie en dat ik mezelf voor straf had verbannen naar de bibliotheek van de Rechtenfaculteit als ik moest studeren, want ik was zo snel afgeleid. Had niemand dat eerder tegen me kunnen zeggen? Ja, ikzelf, want ik durfde er zelf nooit voor uit te komen en hulp zoeken was voor watjes. Ik voelde me genaaid, bestolen. Als ik eerder hulp had gehad, dan had ik een carrière van heb ik jou daar gehad en minstens twee Nobelprijzen, maar in plaats daarvan had ik al jaren lopen sukkelen in banen die ver beneden mijn niveau lagen met zo’n loden last op mijn nek.
Maar het goede nieuws was dat we nu wisten waarmee we te maken hadden, het beestje had een naam. Ik kreeg pillen voorgeschreven. Dat was mooi. Even drie maanden wachten tot die boel gaat werken en we kunnen weer volle kracht er tegenaan. Althans, dat dacht ik. Nou…ammehoela. Dat liep even anders. Als een beginnende blower zat ik me elke dag af te vragen: “Voel ik al iets? Merk ik al iets? Ja ja, volgens mij is vandaag beter dan gisteren.” Als ik er op terugkijk, besef ik me dat ik toen echt geen flauw benul had hoe ontzettend slecht het met me ging. Het drong helemaal niet door. Wat ik inmiddels ook besef is dat ik mezelf toen zag als een melaatse. Ja, uit mijn mond kwamen dingen die je in de deprogemeenschap hoort. “Depressie is een ziekte. Het kan iedereen gebeuren. Depressief is niet gek” Bla bla bla. Ik geloofde er zelf alleen geen moer van. Ik zei het vooral om controle te houden op mijn omgeving, zodat ik niet veroordeeld zou worden. Maar dat deed ik zelf dus wel. Depressie was niet acceptabel voor mij. Ik voelde me besmet, een paria en er was geen enkele mogelijkheid om ooit geaccepteerd te worden. Ik gebruikte mijn depressie als schild. Misschien als mijn depressie door een chirurg er uit gesneden kon worden. Maar dan nog: ik had geen flauw benul hoe slecht het met me ging
Wat wel doordrong was dat ik toch eens moest gaan praten met iemand. Ik heb niet zo’n fijne jeugd gehad, om het eufemistisch uit te drukken en ook iemand die er niet voor door heeft geleerd zou ik mijn geval snappen dat zoiets nog wel eens van invloed zou kunnen zijn op hoe ik er toen bij liep. Ik kwam bij een psycholoog en ik praatte wel, maar het ging vooral nergens over. Verwijten, klagen, verongelijkt zijn, ontwijken, pareren. Dat was hoe ik praatte. Ik had ook geen idee hoe het anders zou kunnen. Ik was me er van bewust. Ik wist donders goed dat ik deze psycholoog om de tuin aan het leiden was, maar om een of andere voor mij volstrekt onverklaarbare reden kon ik niet anders. Buiten dat zocht ik de oorzaak van mijn ellende op de verkeerde plek. Ik zocht het in hetgeen ik kon behappen en waar ik me met sarcasme vanaf kon maken. Ik zocht niet daar waar het pijn deed. Sterker nog, wat pijn was wist ik niet goed. Dat had ik diep weggestopt.
Mijn stemming ging intussen van kwaad tot erger. Ik weet nog dat ik, beseffende dat ik al een dag voor me uit had gestaard, ten einde raad een vriendin belde en haar zei dat ik niet meer in staat was om de regie over mijn eigen leven te voeren. Getverredemme! Dat was er weer zo eentje die ik liever niet had willen toegeven. Maar ik had op dat punt in mijn leven echt iemand nodig die me op sleeptouw nam, want ik kon het zelf niet meer. Vervolgens had zij het met mijn vrienden zo geregeld dat elke dag een van mijn vrienden, of familie bij mij over de vloer kwam om voor me te koken en bij me te zijn. Ja, lees dat nog maar een keer. Het is echt bijzonder. Ik ben er ontzettend dankbaar voor. Zodra er iemand binnen kwam overigens, leek het meteen alsof er niets aan de hand was. Veel praten en grappen maken. Jaja, depressief, lache joh.
Ik kreeg mijn derde antidepressivum. Pil één deed geen moer en pil twee deed ook geen moer. Behalve dan de bijwerkingen, die gingen volgens het boekje. Van pil drie ging ik ineens stuiteren als een gek. Ik ging als een raket. Ik kon ineens super helder denken en ik moest aan een stuk janken en janken en janken. We waren waar we zijn moesten. Althans, dat dacht ik. Zodra ik een beetje klaar was met stuiteren ging ik ook weer voorzichtig aan het werk. Op therapeutische basis. Dat ging heel snel heel erg verkeerd. Ik kwam uit de starblokken en ging bijna direct op mijn bek. Ik verzoop in irritatie en mijn collega’s hadden geen flauw idee wat er gebeurde. Ik kreeg een gesprek met mijn leidinggevende. Hij vertelde mij dat mijn contract dat afliep niet verlengd zou worden. Hij vertelde waarom en ik had geen flauw idee waar hij het over had. Ik hoorde hem praten, dat was het. Hij beschreef ook hoe ik doorgaans binnen kwam lopen; als een orkaan, veel kabaal, meteen de boel op stelten en het was niet vast te stellen of ik meende wat ik zei, of dat ik flauwekul zat te maken. Klopte als een bus. Hij vroeg me waarom ik dat deed en ik had weer eens geen flauw idee.
Later die dag dacht ik er nog eens over na en ik realiseerde me dat ik dat op de lagere school al deed. Pats! Klap voor mijn bakkes. Een halve seconde geleden was ik gewoon nog lekker depressief. Kan iedereen gebeuren. Een beetje laag in de serotonine. Pillen er in en karren maar. En nu ineens begon het er alle schijn van te hebben dat ik een persoonlijkheidsstoornis had. Weer een reden erbij om een hekel aan mezelf te hebben. Ik was een gek, een paria en er was geen enkele mogelijkheid om ooit geaccepteerd te worden. Ik kreeg een paniekaanval van heb ik jou daar. Saillant detail: ik zat in de auto.
Ik was weer terug bij af. Grauw, somber, helemaal verdwaasd en in de heilige overtuiging dat het nooit meer goed zou komen. Ik kreeg een nieuwe psychiater die me medicijn nummer vier voorschreef en me recht voor zijn raap zei dat hij twijfelde aan mijn diagnose en nog eens moest gaan nadenken over wat er met me aan de hand was. Intussen vroeg mijn psycholoog me hoe ik stond tegenover groepstherapie. Daar kon ik me helemaal geen voorstelling bij maken. Ik zei dat ik nu bij haar alle kanten op aan het dansen was en dat wat ik ook voor therapie ging doen, het zo moest zijn dat ik niet zomaar kan ontsnappen. Nou, dat heb ik geweten.
Ik kreeg een test en een intakegesprek voor schematherapie in deeltijdbehandeling. En toen begon de pret. Een kolkende rivier en er kwam geen eind aan en er kwam geen eind aan en er kwam geen eind aan en het stopte nooit. Alles wat ik had aan angsten, aan afweermechanismen, aan overlevingsstrategieën en de hele rataplan kreeg ik in dikke chocoladeletters voor mijn neus. Er was geen ontsnappen aan. Ik voelde me recht in mijn poeperd gekeken. Alles waar ik echt niet aan wilde denken kwam op tafel. Mijn angsten kwamen naar boven en die waren onbeschrijflijk. In mijn angst werd ik in een zeepbel de ruimte ingeschoten, helemaal alleen en totaal kwetsbaar. Ik heb dagen op de bank gelegen. Ik voelde me het grootste psychische wrak dat je maar kunt voorstellen. Daar ging ik weer. Ik was ziek in mijn kop, een gek, een paria en er was geen enkele mogelijkheid om ooit geaccepteerd te worden. Let wel, ik zat toen pas in de voorwerkgroep. De therapie moest nog beginnen.
De eerste weken in de therapiegroep liep ik er rond alsof ik de enige was die nergens last van had. Ik kreeg dat ook als feedback: “Wat ben je toch evenwichtig en kalm.” Totdat ik na een week of vier in de groep mijn behandelplan ging voorlezen met daarin mijn achtergrond, door mijzelf beschreven nota bene. Dat wordt ineens iets anders als je het jezelf hoort voorlezen. Ik hoorde mezelf vertellen over waar en hoe ik ben opgegroeid. Ik hield tot dan toe altijd vol dat mijn jeugd weliswaar niet ideaal was, maar dat ik niet in een oorlogsgebied was opgegroeid ofzo. Dat was ik wel. Niet letterlijk, maar wel in een omgeving die nooit veilig was voor mij als kind. Nu ik het hardop voorlas, kon ik het ineens niet meer bagatelliseren.
De groep had tot dat moment steeds iemand gezien die onbekommerd door het leven ging. Dat was ineens anders. Ik brak. In duizend stukjes. Tot dat moment was alles normaal, maar ik hoorde mezelf ten overstaan van de groep en twee therapeuten zeggen: “ik was toen zeven” en toen begreep ik pas wat voor een oplawaai ik had gehad. Dat was ook nog eens pas het topje van de ijsberg. Ik kon toen voor het eerst een beetje mededogen hebben met dat jochie van zeven. En toen begon het. Al mijn mechanismen op een rijtje, al mijn negatieve overtuigingen op een rijtje. Met negatief bedoel ik: ik trap je op je bek en ik trap je neer en als je ligt trap ik door en door en als ik je onder de grond heb getrapt, dan trap ik de grond aan. Zo ging ik met mezelf om. Andere mensen nemen bijvoorbeeld tijdens dramatherapie de rol van die negatieve stem over. Dan klinkt ineens hardop wat je de hele dag inwendig zegt. Dat is geen prettige ervaring kan ik u zeggen met enig gevoel voor eufemisme.
Ik vond mezelf niks waard. Ik vond mezelf niet goed genoeg. Ik deed alles verkeerd. Niemand moest me. Om enigszins, hakken over de sloot getolereerd te worden, moest ik veel en veel beter presteren dan een ander. Stront van een ander moest ik oplossen. Een compliment was doodeng en wilde ik wegpoetsen. Als iemand me wilde troosten…ik had liever dat ze me met benzine overgoten en me in de fik staken. Ruimte innemen was streng verboden. Wat ik wilde deed niet ter zake. Genegenheid, daar moest je voor werken. Elke dag moet ik de Messias zijn, doe ik dat niet, dan faal ik. Aandacht, zoiets bestaat wel maar niet voor mij. Dit is een kleine greep uit de overtuigingen die mij in hun greep hielden. Ik had geen leven.
Ik heb me de tyfus gewerkt. Negen maanden in de therapie groep. Extra individuele PMT, omdat ik bij het uiten van emotie volledig in paniek raakte. Nog eens negen maanden in de zogenaamde nazorggroep, waarvan ik dacht dat het even de puntjes op de i zou zijn, maar nog drie keer zo heavy was als de eerste groep. De hel. EMDR er bij. Ik stel me voor dat waterboarding ongeveer even aangenaam is. Ik kwam er elke keer met knallende koppijn en drijvend in het zweet vandaan.
Ondanks dat ik keihard gewerkt had en ontzettend ver was gekomen, was me wel duidelijk dat ik nog lang niet klaar was, ook al voelde ik me na anderhalf jaar therapie superman. Voor EMDR zei alles wat ik in mijn jeugd had meegemaakt iets over mij, namelijk dat ik een enorme kneus was. Na EMDR zei alles wat ik had meegemaakt iets over de omgeving waarin ik was opgegroeid, namelijk dat het een grote teringbende was. Met terugwerkende kracht had ik daar ineens een groot probleem mee. Ik vond daar iets van. Ik was boos en verdrietig en weet ik niet wat, maar ik durfde daar eigenlijk helemaal niet voor uit te komen. Ik schaamde me de ogen uit mijn kop. “Je zit in een rouwproces” zei een therapeut. Ongetwijfeld, maar ik had geen flauw idee wat dat inhield. Ik wist wel dat ik er iets mee moest, want dit zou me geheid weer terug in de penarie gaan helpen. Met penarie bedoel ik depressie. Ik was vastberaden om dat niet te laten gebeuren en heb nog een therapeut opgezocht. Ik moest wel even wachten natuurlijk. Wachtlijsten…
Intussen had ik geweldige plannen over wat ik wilde met mijn leven en over het werk wat ik wilde doen. Ik ging onverschrokken te werk, sprak mensen over mijn plannen, won advies in bij diverse mensen…en toen voelde ik het alweer kraken. Ik voelde mijn lijf weer stijf worden, hoofdpijn, vermoeidheid, prikkelbaarheid en ik had geen idee hoe ik dit tij kon keren. Ik stond even op het punt om mezelf voor van alles en nog wat uit te maken, omdat ik ondanks alle therapie en alle tijd en moeite die alle therapeuten hadden gestoken in mijn geestelijk welbevinden ik toch zo’n ondankbaar en vooral zwak figuur was dat ik weer in een depressie belandde. Dat deed ik toch niet. In die depressie belanden wel, maar mezelf verwijten maken niet. Er was iets nieuws aan de hand. Ik werd hartstikke depressief. Ik was hartstikke depressief. Godnondeknetter, het was ondraaglijk. Het verschil met vroeger was dat het mocht van mezelf. Ik maakte mezelf geen verwijten over mijn depressie. Het mocht. Ik had toestemming van mezelf. Zo, dat maakt even een verschil, zeg. Pfffff.
Ik maakte kennis met mijn nieuwe therapeut. Ik liet me er op voorstaan dat ik super in contact was met mijn gevoelens na al die intensieve therapie en dat ik mezelf super kwetsbaar op durfde te stellen. Anderhalf jaar later realiseerde ik me dat ik volle kracht met de hakken in het zand zat. Het vermogen jezelf te belazeren is een wonderlijk iets. Ondanks mijn weerstand ging ik weer plichtgetrouw aan het werk. Ik liep weer met grote regelmaat totaal bezweet naar buiten om maar eens wat te noemen. Elke keer als ik dacht de boel helemaal onder controle te hebben liep ik weer tegen een obstakel aan waardoor ik weer volledig uit balans raakte. Daar ging het weer: zwoegen, zweten, voortkrabbelen en er leek weer geen eind aan te komen. Ik heb vaak lopen schreeuwen bij mijn therapeut dat ik het goddomme zat was. Ik had me verdomme helemaal de tyfus gewerkt, ik was van ontzettend ver gekomen, om vervolgens vast te stellen dat ik nog een enorm lange weg te gaan had. Dat klopte als een bus. Ik vergat alleen iets. Ik vergat mezelf krediet te geven voor de weg die ik af had gelegd en ik vergat vertrouwen te hebben in mijn vermogen om verder te komen.
Ik boekte progressie. Duidelijke progressie. Toen kwam er stroop in de machine. Ik merkte dat ik het moeilijker kreeg om in contact met mijn gevoel te zijn. Dat was vrij logisch, want ik wist dat we op een punt waren gekomen dat het heel erg ging over wat ik als kind tekort was gekomen en het uiten van mijn gevoelens en verlangens naar mijn vader toe. Ik merkte dat ik me er weer vanaf liep te maken met rationaliseringen en sarcasme en dat ik vastgeplakt zat in schaamte. Vervolgens, in een poging om het proces weer vlot te trekken, ben ik een mindfullnesscursus gaan doen. Voor degenen die er niet bekend mee zijn: in mindfullness kom je nogal eens tegen “mild zijn voor jezelf”. Dat kon in eerste instantie niet op een warm onthaal rekenen bij mij. SODEMIETER OP MET JE MILDHEID! Een beetje oplettende lezer voelt al aankomen dat er een kentering kwam. Klopt. Inmiddels hangt er zelfs een gedicht over mildheid bij mij op de wc. De kentering kwam. Ik liep naar buiten na een sessie en liep me heel erg in mijn nopjes te voelen over mezelf. Trots op wat ik bereikt had tot dusver en trots op wie ik was. Vervolgens schrok ik me het lazarus. “Wat zijn dit voor een zondige gedachten?!” Maar al gauw liet ik die schrik en die veroordeling lopen en liep ik weer in mijn nopjes te zijn.
Daarna ging het ineens van een leien dakje. Ik maakte sprongen, liet angsten los, liet schaamte los, gaf ruimte aan mijn boosheid en mijn verdriet. Ik durfde mijn kwetsbaarheid toe te laten. Ja, sommige dingen weet ik niet. Nou en? Ja, van sommige dingen bak ik bitter weinig. Moet ik mezelf daarop veroordelen? Neuh, vind ik niet. Ik werd degene met de regie over mijn leven en het was vele malen cooler en relaxter dan ik had gehoopt toen ik voor het eerst bij de psychiater zat. Dat is het nog steeds.
De pijn in therapie, alsof ik moest kotsen van ellende, alsof mijn hele lijf uit elkaar werd gerukt, de gruwelijke bijwerkingen van de pillen die verder geen ruk uithaalden…ik zou het zo nog een keer doen. Alle teringellende is het ontzettend waard geweest. Tegenwoordig valt er contact met me te maken. Ik geef antwoord als je iets vraagt. Geen ontwijkend antwoord, zoals vroeger, gewoon antwoord. Ik kan trots zijn op mezelf. (WAT?!) Ik durfde uit de kast te komen met mijn muziek. Ja ik speel gitaar en ik zing en ik schrijf liedjes en die maak ik tegenwoordig ook af, omdat de eisen die ik stel niet meer zo belachelijk hoog zijn en ik durf ze ook te laten horen. Ik heb een nieuwe vriendin en ik kan genieten van haar aandacht en haar genegenheid en je gelooft het niet, maar daarvoor hoef ik niet eerst zeven salto’s achterover te maken en een edelweiss te plukken van een hoge bergtop. Nee, dat kan zomaar. Als het een keer stroef loopt, hoe fik niet meteen op de self-destruct knop te drukken. We komen er wel uit. Er is ruimte voor miskleunen en frictie. Als ik ergens binnenkom, dan kan ik registreren dat mensen het leuk vinden om me te zien. Ik kan mijn grenzen aangeven. Ik kan gewoon zeggen: dit wil ik en dat wil ik niet en ik hoef me helemaal niet druk te maken wat “ze” daar wel niet van denken. Als ik een keer een mindere dag heb, dan is dat niet het einde van de wereld. Nog nooit voor mogelijk gehouden. Op sommige dagen kan ik mezelf zelfs een compliment maken over het werk dat ik heb verzet.
Tegenwoordig voel ik dingen. Ik voel mijn angst en mijn verdriet. Het klinkt gek, maar ik ben er erg blij mee. Ik kan er bij stilstaan en mezelf de zorg geven die ik nodig heb. Er komen nog steeds van die maffe gedachten op die bij mijn persoonlijkheidsstoornis horen en ik voel de spanning die erbij hoort door mijn lijf gieren, maar ik herken ze en kan zeggen: “Dat klopt dus niet” en die gedachten opzij schuiven en de rust in mijn lijf weer terug voelen komen. Als de depressie weer de kop opsteekt, dan mag dat, dan is dat zo. Het is al een tijd niet meer gebeurd en ik verwacht het ook niet meer, maar het kan. Het hoort bij me. Ik geniet er niet van ofzo, maar ik veroordeel mezelf er niet meer om.
Ik jank nog steeds tranen met tuiten, maar tegenwoordig is dat vooral van geluk. Ik ben niet ziek in mijn kop, ik ben niet gek, ik ben geen paria en ik hoef maar om me heen te kijken om te zien dat ik geaccepteerd word. Sterker nog, als ik om me heen kijk, zie ik ook in één oogopslag hoe geliefd ik ben. Er is een wereld voor me open gegaan van dingen die bijzonder kicken zijn om te ervaren, waar ik nu voor open kan staan. En wat ook kicken is: ik ben niet meer verongelijkt. Ik hoef niet meer naar een ander te wijzen als het slecht met me gaat. Het scheelt me een pak energie en ellende.
Saillant detail: van alles wat ik heb gedaan en heb omarmd aan behandeling en dergelijke moest ik vroeger niets, maar dan ook niets hebben.
Verhalen zijn persoonlijk
Wees je ervan bewust dat deze verhalen persoonlijke ervaringen zijn. Wat voor de één werkt, werkt niet automatisch ook voor jou. En als iemand een bepaalde overtuiging heeft, wil dat niet zeggen dat deze overtuiging ook klopt.
Informeer je goed als je overweegt om medicijnen te gaan gebruiken. Passende medicatie is voor iedereen anders. Overleg met je behandelaar en kijk hier.