Leven met een bipolaire vader
Noël Ummels schreef een graphic novel over zijn manisch-depressieve vader, die een kwart eeuw na diens dood uitkomt. Een verwerkingsproces om het een plaats te geven? Eerder een eerbetoon aan de mens in een verdomhoekje: de 'psychiatrisch patiënt'.
Dit artikel heeft in het Financieele Dagblad gestaan:
Of zo’n boek schrijven therapeutisch is? Nee, therapeutisch is het niet. De verwerking heeft al doende plaatsgevonden, tijdens zijn leven en in de jaren na zijn dood. Anders gezegd: ik kon pas aan het boek beginnen toen ik alles een plaats had gegeven, toen ik alles op een rijtje had en eindelijk wist hoe ik zijn verhaal het beste kon vertellen. Want het is nogal een aaneenschakeling van tegenslag en tragedie; als het fictie zou zijn deed men het af als ongeloofwaardig. Juist doordat de verwerking al achter de rug was, voelde het maakproces van meet af aan goed. Hoewel het boek niets van de gekte verhult en ik hem noch mezelf spaar, was het werken aan een eerbetoon voor mijn bipolaire vader. Precies zo ervoer de tekenares het, die zijn schoondochter was. En precies zo zien mijn zussen het, die hetzelfde hebben meegemaakt met hier en daar wat nuances vanuit hun perspectief. Manisch-depressieve mensen vormen het bewijs dat yin en yang niet altijd tot evenwicht, tot balans leiden. Integendeel: de twee tegengestelde krachten leiden tot hevige, gruwelijke turbulentie. Het zijn de grillen van het ziektebeeld. Zó lig je wekenlang in bed, ten prooi aan een peilloos diepe depressie, zó denk je dat de wereld aan je voeten ligt en haal je de gekste dingen uit. Bipolair zijn is een wankel evenwicht, gedrogeerd koorddansen door het leven. In zo’n toestand kun je je geen aardschokken veroorloven. Toch kreeg mijn vader er genoeg te verduren: bijna zijn leven verloren als tewerkgestelde in Hitler-Duitsland, drie kinderen gestorven op de dag van hun geboorte en twee pakweg een half jaar jong. Maar een heuse aardverschuiving was het overlijden van mijn moeder, drie weken voor zijn vijftigste verjaardag, in januari 1970. Dan kan het alleen nog maar bergaf gaan en dat ging het ook.
Noodlotsziekte
Ik was zes jaar en de jongste van het gezin en had toen nog geen idee van de gemoedstoestand van mijn vader. Dat kwam pas in de jaren erna, toen mijn zussen en ik eerst terechtkwamen in een tehuis en vanaf mijn twaalfde in een pleeggezin. Dan kom je er geleidelijk achter dat hij psychiatrisch patiënt is, deels doordat mensen het stapje voor stapje vertellen, deels doordat je hem bezoekt in de psychiatrische inrichting waarin hij steeds vaker verblijft en de laatste negentien jaar van zijn leven permanent. Natuurlijk vormt dat je als persoon, het zijn tikken die je als kwetsbaarheid meedraagt. Ik geloof dat ik een nerveus kind was en word nu enigszins geplaagd door sociale angst en voortdurend opgejaagd door stress. Maar zonder stoer te willen doen denk ik ook dat het me sterker heeft gemaakt. Wars van gedachten van het type: als ik het allemaal opnieuw zou kunnen doen, dan deed ik het helemaal anders. Op wat voor mislukking is je leven dan uitgedraaid? De vroege dood van mijn moeder en de noodlotsziekte van mijn vader hebben mij ervan doordrongen dat gedane zaken geen keer nemen. Ik kijk vrijwel nooit terug met spijt: had ik maar zus, had ik maar zo. Het verleden is onomkeerbaar, aan de toekomst valt binnen marges nog wel wat te schaven. Richt je daarop, aan voldongen feiten verander je niets. Toegegeven: er kwam wel wat spijt, ook te laat en dus onomkeerbaar. Na de dood van mijn vader in 1998 ging ik beseffen dat we elkaar nooit hadden geknuffeld. Zit niet in de familie, maar had ik graag met terugwerkende kracht gedaan. Waar ik ook spijt van kreeg: hadden we hem in de laatste jaren van zijn leven niet in huis kunnen nemen? En dan was er nog mijn elektrische typemachine, die al snel plaatsmaakte voor een computer: had ik hem die niet moeten geven in de hoop dat hij zich daarmee kon uiten? Want mondeling deed hij dat niet of nauwelijks. Ja, dat had gekund, maar nu kan het niet meer. Door met het leven.
Psychische variatie
Ik heb eigenlijk niets met het Nederlandse genre van de navelstaarderij. Autobiografische boeken over heikneuterige thema’s als de ontberingen op de boerderij onder de knoet van de predikant. Of over een fietswinkeltje waar op een dag de bel niet meer klingelt, doordat, zoals bij de ontruiming na het faillissement blijkt, de ratten het touwtje hebben doorgeknaagd. Dat je denkt: waarom vertel je me dit? Of beter: had het me even in de kroeg verteld, dan had je jezelf en mij een hoop tijd kunnen besparen. Naar ik begreep heeft de coronacrisis de stapels egodocumenten, die bij uitgeverijen toch al tot het plafond reikten, door het dak doen gaan. En wat doe ik? Ik maak zelf een autobiografisch boek, in het besef dat particuliere wederwaardigheden meestal alleen interessant zijn in de privésfeer. Vanwaar die stap? Omdat er in het leven van mijn vader wel degelijk veel gebeurde, en allesbehalve de grof Hollandse doorsnee. En ook omdat psychiatrisch patiënten nog immer naar de periferie van de samenleving verbannen worden, terwijl iedereen kennis zou moeten nemen van wat nu betiteld wordt als mensen met een psychische variatie. Ik ben niet zo van de eufemismen, maar deze vind ik fraai. En belangrijker nog: het is een volkomen terechte betiteling. Daarom luidt de opdracht in het boek: als je graag wat van de wereld ziet, moet je eens een psychiatrische inrichting bezoeken. In ons geval Vijverdal, dat megalomane gedrocht aan de rand van Maastricht, waar de kille gangen, van grenenhout vergeven huiskamers en algehele sfeerloosheid je met liefde een depressie bezorgden. Daar ga je niet graag heen, laat staan dat je er met plezier woont, waartoe mijn vader veroordeeld was.
Bezoeking
Onder de medicijnen leidde mijn vader een apathisch leven. Daardoor draaide een bezoek uit op een bezoeking. Er kwam nauwelijks een woord uit en de gespreksstof die ik van tevoren oefende, daar was ik binnen vijf minuten doorheen. Als puber voelde ik me er bijzonder ongemakkelijk bij en ik merkte dat ik hem steeds meer ging mijden. Met z’n tweeën of drieën ging het beter; dan praatte je met elkaar en vond hij het toch gezellig. Later kwamen de kinderen van mijn zussen, die een lach aan hem ontlokten. Een glimlach, soms met een beetje geluid erbij, maar ik kan me niet herinneren dat ik hem ooit hard heb zien lachen. Naarmate ik ouder werd kon ik steeds beter met die pijnlijke stiltes omgaan. Ik kon er zelfs van genieten als het in een uur niet verder dan zo’n liefdevolle glimlach kwam. Onze relatie kantelde en ik kreeg bewondering voor hem. Je krijgt er geen lintje voor, maar toen hij in april 1998 overleed had hij al zijn ellende doorstaan. Een hele prestatie, want zelfmoordgedachten en halfbakken -pogingen waren er genoeg, plus crises als een alcoholvergiftiging en catatonie, die een verlammende werking op zijn spieren had met als risico dat zijn hart er de brui aan zou geven. Hij was toen ongeveer zestig en hield het nog achttien jaar vol. De gezegende leeftijd van 78 jaar, veel ouder dan we voor mogelijk hadden gehouden. Daardoor was mij de tijd vergund om die ondoorgrondelijke man te doorgronden en steeds meer van hem te houden. Was dat niet gebeurd, dan had ik nu alle reden gehad om met spijt op mijn leven met hem terug te kijken.
Stripbiografie
De beeldroman En mijn vader waande me dood beschrijft het leven van een bipolaire man met een oorlogstrauma gezien door de ogen van zijn opgroeiende zoon. Terwijl de man alles verliest – vijf kinderen, zijn vrouw, zijn gezin, zijn winkel – en na vele tijdelijke opnames permanent in een psychiatrische inrichting belandt, neemt zijn zoon in de puberteit afstand van hem. Niet uit onwil, maar uit onbegrip en zelfbescherming. Om hem pas als hij volwassen is stukje bij beetje te doorgronden en steeds meer te gaan waarderen. En hem uiteindelijk te bewonderen. Die zoon ben ik, scenarist Noël Ummels, tekenaar Liesbeth Waijers was zijn schoondochter. Input voor het boek diepte ik op uit mijn eigen geheugen, dat van mijn zussen en – cruciaal – het patiëntendossier van mijn vader dat zijn psychiater me na zijn dood gaf. Dat vulde veel gaten in het geheugen in, koppelde data aan gebeurtenissen en bracht nieuwe inzichten. Het leidde ook tot de titel van het boek, omdat mijn vader op een gegeven moment tegen de verpleging zei dat ik dood was. Mogelijk was ik een tijd niet op bezoek geweest, maar het toont toch vooral de fatalistische wijze waarop zijn brein werkte.
Lees meer over het boek via https://uitgeverijpersonalia.nl/boekwinkel/en-mijn-vader-waande-me-dood/
Verhalen zijn persoonlijk
Wees je ervan bewust dat deze verhalen persoonlijke ervaringen zijn. Wat voor de één werkt, werkt niet automatisch ook voor jou. En als iemand een bepaalde overtuiging heeft, wil dat niet zeggen dat deze overtuiging ook klopt.
Informeer je goed als je overweegt om medicijnen te gaan gebruiken. Passende medicatie is voor iedereen anders. Overleg met je behandelaar en kijk hier.